Simon Latupeirissa
Het oorlogsverhaal van Simon Latupeirissa uit Groningen. Hij is op Midden-Java in Nederlands-Indië geboren. Het oorlogsverhaal over Simon Latupeirissa is op panelen tentoongesteld door beeldend kunstenaar Egbert Pikkemaat voor zijn expositie-project 'Oorlogsverhalen van Indische en Molukse Groningers.
"Simon Latupeirissa (foto rechts) is geboren in 1929- en zou in juni dit jaar 94 jaar zijn geworden", vertelt zijn weduwe Alie de Jong die vanaf 1985 tot zijn overlijden in 2009 met Simon getrouwd is geweest.
Geboren in Magalang
Simon is geboren in Magelang op Midden-Java, waar zijn vader als Moluks KNIL-militair (Koninklijk Indisch Leger) diende. Zijn vader had een bevoorrechte positie, omdat zijn Molukse voorvaderen door het KNIL waren aangesteld als ordebewakers in Haria, een dorp op het eiland Saparoea in de Molukken. Deze traditie zette zich voort van vader op zoon en zo trad ook Simons vader toe tot het KNIL. Hij bracht het tot sergeant 1e klasse bij de infanterie. Het gezin bewoonde een woning buiten de kazerne. Simon kreeg Nederlands onderwijs.
Naar het front
Toen in maart 1942 Japanse strijdkrachten Nederlands-Indië aanvielen, werd Simons’ vader naar het front gestuurd om tegen de Japanners te vechten.
Simon’s moeder stond er vanaf toen alleen voor en vertrok met de kinderen naar Soerabaja. Zonder het inkomen van haar man kon zij haar kinderen nauwelijks voeden. Daarom zwierven haar kinderen door de straten van Soerabaja om aan eten te komen. ’s Avonds vonden zij onderdak -soms los van elkaar- op verschillende adressen bij familie en kennissen. Waar Simon was wisten ze niet: hij was weggelopen.
(Foto rechts: paneel uit de expositie 'Oorlogsverhalen van Indische en Molukse Groningers' in het Floreshuis)
Japanse capitulatie
Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 heeft Simon -toen bijna 16 jaar- een plek gevonden in een militair kamp in Soerabaja van vrijgekomen KNIL-militairen. Daar hoorde Simon voor het eerst dat de Japanse bezetting was afgelopen. Deze KNIL-militairen werden ingezet om Nederlanders, Indische-Nederlanders, Chinezen, Molukkers en anderen die gelieerd werden aan de koloniale voor-oorlogse tijd, te beschermen tegen de pemuda’s: inlandse, vaak jonge, strijders voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Dit werd de bersiap genoemd, en die is begonnen in Soerabaja.
De Bersiap
Na de Japanse overgave moesten de mensen in Jappenkampen in de kampen blijven, omdat het buiten het kamp niet veilig was door de bersiap-opstand. Buiten de kampen was iedereen die Nederlands was of banden had met de Nederlanders, het doelwit van moordende bendes van Indonesiërs, die de onafhankelijkheid van Nederland bevochten. Daaronder ook veel met bamboe speren, messen en zwaarden bewapende jongeren, de pemoeda’s (foto rechts). Er werden in deze bersiap-periode naar schatting 30.000 Europeanen, Indische Nederlkanders en Chinezen door de opstandelingen vermoord. de kampbewoners
Spioneren
De KNIL-militairen in wier kamp Simon onderdak had gevonden, lieten Simon -die als jongetje van 16 jaar met zijn Moluks-Indische donkere uiterlijk niet opviel tussen de inlandse Indonesiërs- spioneren op welke posities de bersiap-strijders zich bevonden.
Toen het wat rustiger was geworden in Soerabaja heeft Simon zich gemeld bij het Rode Kruis met het verzoek om zijn familie op te sporen. Want hij had geen idee wat er van hen geworden was. Het Rode Kruis wist te achterhalen, dat zijn moeder overleden was. Zijn vader en zijn broertjes en zusjes leefden nog.
Simon werd met ze herenigd op het eiland Saparoea (Nolot) in de eilandengroep De Molukken. Daar woonden nog altijd de Molukse opa en oma van Simon.
Naar Nieuw-Guinea
Al gauw na de hereniging vertrok Simon’s vader met zijn andere kinderen naar Soerabaja. Simon bleef achter bij opa en oma. Hij volgde een opleiding tot radiotelegrafist. Maar het was moeilijk om werk te vinden. Toen Simon hoorde dat de Nederlandse Staat ‘contractanten’ zocht om mee te helpen gebieden in -toen nog- Nederlands Nieuw-Guinea te ‘civiliseren’, meldde Simon zich aan.
Na de souvereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 aan Indonesië, trokken ook veel andere Molukkers met hun gezinnen naar Nieuw-Guinea, als alternatief voor die andere bestemming: Nederland. Deze contractanten noemden zich de ‘Deta-jongens’. Ze werden met hun families gehuisvest in een voormalig Amerikaans militair complex. Van daaruit werd gewerkt aan onder andere de opbouw van Hollandia, tussen 1951 en 1962 de hoofdstad van Nederlands Nieuw-Guinea
Wonen in een verlaten militair complex
De families woonden in eerste instantie in halfronde loodsen van gebogen zinken platen: ‘Quansetloodsen’ van het voormalige militaire complex. (foto rechts).
Op het terrein stond ook nog oud Amerikaans legermateriaal -zoals baileybruggen en afweergeschut- dat de geallieerde troepen hadden gebruikt bij hun strijd tegen de Japanners in de Tweede Wereldoorlog.
Simon krijgt een relatie met een vrouw, Toet genaamd. Ze trouwen, stichten een gezin en vinden vlakbij een huis, waarin ze met de kinderen kunnen wonen .
Overdag werd er hard gewerkt, ongeacht je status. Iedereen moest letterlijk zijn handen uit de mouwen steken. Maar ‘s avonds was er ook tijd voor strandfeesten.
Voetbalclub
Achtereenvolgens werkte Simon als buschauffeur, postemployee, en ambtenaar bij de sociale dienst. Op zijn tweeëntwintigste richtte Simon in Nieuw-Guinea de voetbalclub ‘Percupon Olalaka Maluku Selatan’ (POMS) op, waarin hij zelf keeper werd. Langs de lijn moedigde de Molukse families hun spelers aan. Hun kreet was ‘ampalan!’, dat ‘aanvallen. betekent. Ze speelden ook tegen ‘De Zeemacht’, het voetbalteam van de Nederlandse Mariniers ter plekke.
Weg uit Nieuw-Guinea
Onder druk van de Indonesische regering onder leiding van president Soekarno -die gesteund werd door de Verenigde Naties , Amerika en Engeland- werd Nederland min of meer gedwongen Nieuw-Guinea in 1962 over te dragen aan Indonesië. Simon en zijn gezin moeten Nieuw-Guinea verlaten en worden gerepatrieerd naar Nederland.
Ze komen terecht in contractpension ‘De Graffel’ in Hoogezand-Sappemeer (foto rechts). Later vinden ze in de Wijert in Groningen een eigen woning in de Molukse buurt.
Minderheid binnen minderheid
Omdat de nieuwe groep Molukkers (de ‘Deta-Jongens’uit Nieuw-Guinea) beter was opgeleid dan de eerder (vanaf 1950-1951, na de Indonesische onafhankelijkheid) in de Nederlandse woonkampen opgevangen Molukse KNIL-militairen, vonden zij sneller een plek in de Nederlandse maatschappij. Hierdoor vormde de ‘Deta-jongens’ in feite een minderheid binnen een minderheid. En dat bemoeilijkte de aansluiting bij de Molukse gemeenschap in Nederland. Dat verhinderde Simon er niet van actief te zijn in de Molukse gemeenschap. Zo stimuleerde hij Molukse jongeren om deel te deelnemen aan sport- en andere sociale activiteiten. En opnieuw richt hij een Molukse voetbalvereniging op. Dit keer in Nederland, in de wijk De Wijert. Ze heten ‘Puspa Ragam’ (‘Verscheidenheid’). Simon wordt scheidsrechter.
Simon en zijn eerste vrouw besluiten op latere leeftijd te scheiden.
Hertrouwd
In 1983 brengt Simon voor het eerst weer een bezoek aan zijn familie in Indonesië. Het weerzien met zijn vader, broers en zus was heel emotioneel.
In 1985 hertrouwd Simon met Alie de Jong (foto rechts). Het is een gelukkig huwelijk en ze hebben 24 jaar lief en leed gedeeld.
In 1995 gaan Simon en zijn vrouw Alie naar voormalig Nieuw-Guinea, waar Simon na zijn vertrek uit Indië 10 jaar heeft gewoond.
Hoogtepunt van de reis
Hoogtepunt van de reis was dat ze Simons’ voormalige huishoudster Dorothea in Nieuw-Guinea -dat thans onderdeel is van Indonesië en Irian Barat heet- hebben kunnen ontmoeten (foto rechts).
Alie heeft dankbare herinneringen, dat zij en Simon hun Nieuw-Guinea reis samen hebben kunnen maken. Vooral de gastvrijheid en de gulheid waarmee Dorothea -die het niet breed had- hen beiden ontving, heeft Alie diep geraakt. Het zal haar altijd bijblijven.