Rob Cassuto
Het oorlogsverhaal van Rob Cassuto, die als kind samen met zijn moeder de Japanse bezetting in de concentratiekampen in voormalig Nederlands-Indië meemaakte, en daarna de angstige-bersiap-periode in Bandoeng. Hij schreef hierover een artikel, dat eerder verscheen in de Java Post
Japanse interneringskampen
Op 15 augustus 1945 vond de Japanse capitulatie in Nederlands-Indië plaats. Maar vrede zou het bepaald nog niet blijken te zijn. Mijn grootmoeder, mijn moeder en ik waren op dat moment in kamp Banjoe Biroe. Wij waren er slecht aan toe, verzwakt door oedeem, dysenterie en diarree. Mijn grootvader, Albert van Zuiden, had ons opgespoord en kwam ons ophalen vanuit Tjimahi, waar hij in het kamp had gezeten. Hij bracht ons terug naar Bandoeng, waar vier jaar geleden onze zwerftocht door de oorlog was begonnen. (Foto rechts: Rob Cassuto)
Zoals andere blanke Europeanen waren wij geïnterneerd geweest in kampen: eerst in Tjihapit, een wijk in Bandoeng, daarna in Moentilan en Banjoe Biroe op Midden-Java. Als seculier-Joodse familie had mijn moeder de Japanse oproep aan de Joden zich te melden genegeerd en de Japanners hadden daar ook verder niet veel werk van gemaakt.
Japanse capitulatie
De meeste vrijgekomen geïnterneerde Nederlandse mannen en vrouwen hadden na de capitulatie geen flauw idee hoe de situatie in Nederlands-Indië voor hen totaal was veranderd. Op 17 augustus 1945 was de Republiek Indonesië door Soekarno en Mohammed Hatta (foto rechts) uitgeroepen. Er was echter nog vele maanden, tot in 1946 een gezagsvacuüm. De Indonesische leiders hadden geen enkel gezag over de jonge nationalistische achterban. Geallieerde troepen waren nog nauwelijks aanwezig.
Bersiap
Meer dan anderhalf miljoen jongeren hunkerden naar actie. Groepjes jongere Indonesische onafhankelijkheidsstrijders grepen hun kans om de onafhankelijkheid van Indonesië met geweld door te voeren. Ze kwamen voort uit de Indonesische jeugdbewegingen en militaire en paramilitaire groepen die in de oorlog onder Japanse invloed waren ontstaan. Ze vonden, dat de oudere verzetsstrijders en nationalistische voormannen veel te gematigd en te traag opereerden en kozen in de loop van september en oktober ’45 steeds meer voor het geweld om de Nederlanders te verdrijven.
Bamboe speren
Voor zover ze geen vuurwapens hadden, rustten ze zich uit met bamboe speren (bamboe roentjing) en kapmessen. Onder de strijdkreet “bersiap!” (weest paraat!) richtten ze zich op Europeanen, maar ook op de Indische Nederlanders (Indo’s), die ze beschouwden als collaborateurs. Hun vaak bloedige acties, die gepaard gingen met marteling, verkrachting en plundering waren soms nauwelijks te onderscheiden van die van gewone roversbenden (rampokkers), die het land ook onveilig maakten. Warhoofdige agitatoren, ultra-reactionaire islamisten en communistische stokers zweepten de eenvoudigen van geest op tot gruwelijke gewelddaden tegen Nederlanders, tegen rijke of vermeend rijke Chinezen, inheemse gezagsdragers en tegen alles, wat redelijk en gematigd was.
Terug naar Bandoeng
In de periode van de treinreis van mijn grootvader, doodzieke grootmoeder, mijn moeder en mij naar Bandoeng was het nog betrekkelijk rustig. Toch was toen de sfeer al geladen. Zouden de Indonesiërs de reizigers met rust laten? Duidelijk merkbaar was, dat de stemming van de inheemse bevolking naar de Nederlanders – vaak tot hun verbijstering – was omgeslagen naar een onberekenbare gereserveerdheid, zo niet vijandigheid. Gelukkig bereikten wij ongedeerd Bandoeng. Daar lagen nog angstige maanden in het verschiet, maanden die later de Bersiap-periode genoemd zouden worden.
In klaslokaal met 13 vrouwen en kinderen
In Bandoeng werden wij door de RAPWI (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) ondergebracht in een school aan de Ambonstraat (Foto rechts: de Jalan Ambon anno nu in Bandung). Mijn moeder en ik lagen met zo’n dertien andere vrouwen en kinderen in een klaslokaal. We hadden bedden en een tafel en banken, en dat vond mijn moeder na de japanse kamptijd al geweldig. Ze werd gekozen als vertegenwoordiger om eventuele klachten over te brengen. We kregen eten en ook steun (25 gulden p.p. per 10 dagen). Met de verkoop van spullen werd wat geld bijverdiend. Mijn grootmoeder, eens een welvarende matrone van 85 kilo, nu een schim van 38 kilo , werd opgenomen in het Juliana Ziekenhuis. De toen beschikbaar gekomen sulfatabletten hebben haar het leven gered. Ze beterde en werd na een paar weken overgebracht naar een herstellingsoord, ingericht in het Christelijk Lyceum aan de Dagoweg.
Toenemende onrust
Geleidelijk heeft op Java in de maanden oktober en november het geweld de vorm van een ware oorlog aangenomen. Het dieptepunt was de slag om Soerabaja: begin oktober hadden nationalisten de stad bezet en de Japanse soldaten van hun wapenvoorraad beroofd. (Foto rechts vernielingen tijdens bersiap in Soerabaja) Gruwelijke wreedheden van de opgezweepte legereenheden, pemuda’s en massa’s uit de kampongs tegen Europeanen en Indische Nederlanders waren het gevolg. Brits-Indische troepen landden eind oktober om hier een eind aan te maken.
Een slag om Soerabaja begon en zou weken van verbitterde strijd vergen, tot eind november ’45 de stad was heroverd door de geallieerden.
Bersiap in Bandoeng
De toestand in Bandoeng was na een massaal volksprotest van begin tot half oktober ’45 weer wat gekalmeerd. Op 17 oktober waren twee bataljons Britse troepen in Bandoeng aangekomen, voornamelijk Gurkha’s, Nepalese soldaten in Britse militaire dienst. Vanaf half oktober tot begin november heerste er een betrekkelijke rust. Toch was het voor een Europese vrouw niet verstandig om op straat te lopen om boodschappen te doen. Rob Lakatoea, de zoon van een trouwe KNIL-militair, die gediend had onder mijn grootvader (die overste was in het KNIL) kwam nu elke dag om die boodschappen te brengen.
Terreur
Begin november ’45 begon ook in Bandoeng de terreur. Uit de omliggende kampongs waren pemuda’s opgerukt en hadden de halve stad bezet. (Foto rechts: na rellen uitgebrande bioscoop aan de Alun-Alun in Bandoeng).
Ze gingen met onvoorstelbare wreedheid te werk tegen Europeanen, Indo’s en Chinezen.
Ontvoeringen, gijzelingen, verkrachtingen en moordpartijen vinden nu ook midden in Bandoeng plaats. Het gerucht ging, dat een huis, waarin 14 Hollandse vrouwen zaten, in brand was gestoken. Alle inwoners zouden zijn verbrand. Dit soort wreedheden zijn met geen pen te beschrijven, maar dat is toch – heel nuchter – geprobeerd in het boek ‘Bersiap in Bandoeng’ van Mary van Delden. Wie meer wil weten kan dáár terecht.
Erger dan de kamptijd
Wij woonden nog in de school aan de Ambonstraat in Bandoeng. Mijn moeder was wanhopig en ze vond deze tijd nog erger te dragen dan de kamptijd. Die maand november groeide de strijd uit tot een regelrechte oorlog in de stad. Het was levensgevaarlijk op straat te komen.
Bescherming door Japanse soldaten
De in de stad teruggekeerde ex-krijgsgevangenen en andere vluchtelingen kozen ervoor om zich opnieuw in het oude interneringskamp Tjihapit, een met gedek afgesloten wijk, terug te trekken. Daar konden ze beschermd worden door gecapituleerde Japanse soldaten (voormalige kampbewakers (zie foto rechts), Gurkha’s en mannen van het KNIL. De laatsten, aangevuld met Indo-Europese vrijwilligers, vormden een nieuw bataljon: de door de pemuda´s gebruikte scheldnaam ‘Andjing Nica’ werd nu een geuzennaam. Het was een club uit nood geboren verbeten vechters, die de vrouwen en kinderen in Bandoeng beschermden. Door bemiddeling van mijn grootvader, die nu in dienst was van de RAPWI, konden mijn moeder, grootmoeder en ik terecht in een half huis in het Tjihapitkamp aan de Tjiliwoengstraat.
Toestand kritiek
Eind november, begin december 1945 wordt de toestand kritiek. Bandoeng is in tweeën gedeeld: de zuidelijke helft is in handen van de pemuda’s. De oorlog tussen de beschermers – Engelsen, Japanse troepen en de Andjing Nica – en de pemuda’s komt op zijn hoogtepunt.
Niemand mag het kamp Tjihapit waar ze zitten (zie foto rechts) meer uit en mijn moeder, grootmoeder en ik zitten in een kamer bewaakt door Gurkha’s. Mensen van buiten komen het kamp binnengevlucht. Als de pemuda’s een groot en hoog gebouw, het gebouw van Verkeer en Waterstaat, vlak bij het kamp, in handen krijgen en ondanks een ultimatum niet willen overgeven, brandt de strijd pas goed los en komt ons Tjihapitkamp binnen hun schootsveld. De kogels vliegen zelfs over de gedek, het kamp in. Mijn moeder vertelt later, dat er zelfs eentje vlak naast mijn kinderstoel is ingeslagen. Ze herinnert zich een doodangstige avond en nacht (alles was donker). Ze had haar evacuatietas alweer klaar staan. Goddank had ze die toch niet nodig. Rond Sinterklaas werden de pemuda’s, die bijna het kamp waren binnengedrongen, teruggeslagen. De Gurkha’s hadden versterking gevraagd aan de Jappen en Japanse tanks brachten uitkomst.
Bericht van de Engelsen
Niet lang na deze bange nacht kreeg mijn moeder een bericht van de Engelse legerleiding. Al op 1 oktober 1945 hadden ze -tot grote blijdschap van ons- op de Rode-Kruislijsten de naam van mijn vader Max zien staan. Hij had de Birma spoorweg overleefd en was door de Engelsen naar een herstellingsoord in India gebracht. Er kwam al gauw een briefwisseling met mijn vader tot stand.
Naar Calcutta in India
Na veel bureaucratische hindernissen werd eindelijk toestemming gegeven, dat mijn moeder en ik herenigd konden worden met mijn vader in Calcutta, waar hij inmiddels een appartementje in het Alipore Transit Camp bewoonde. Begin december 1945 vertrokken wij overhaast over land in konvooi naar Batavia en vandaar naar het vliegveld, waar een Dakota ons naar Singapore vloog. Mijn geliefde grootmoeder moest ik in Bandoeng achterlaten (ze kon overigens niet lang daarna met mijn grootvader gerepatrieerd worden naar Nederland). Onze reis naar India, met een lang oponthoud in Singapore, zou nog drie weken duren. Maar op 4 januari 1946 vond de hereniging dan eindelijk plaats in Calcutta en stelde mijn moeder mij aan mijn vader voor met de woorden: “Deze meneer is nu jouw vader”. (Foto boven: moeder, Rob en vader herenigd in Calcutta, januari 1946).
Naar Nederland
We verbleven vier hete maanden in Calcutta. Toen konden we met een Engels schip naar Southampton en vandaar naar Amsterdam. In Den Haag werden we herenigd met de ouders en broers van mijn vader, die wonderwel gespaard waren gebleven voor de Duitse vernietigingsmachine door onder te duiken en te overleven op negenentwintig onderduikadressen. Dat kon niet gezegd worden van de talloze andere Joodse familieleden. Hun rampzalig lot was bij mijn moeder in Bandoeng en bij mijn vader in Calcutta druppelsgewijs doorgedrongen. Het moet een grote schok voor ze zijn geweest te horen over de moord door de nazi’s op zoveel verwanten, vrienden en bekenden; mensen die ik nooit heb gekend.
Ik was in die tijd vijf jaar oud en ik kan mij niet herinneren, dat er gedurende mijn jeugd in mijn bijzijn veel over hen is gesproken. Het geleden leed in de concentratiekampen werd toen ook niet bepaald breed uitgemeten. Mijn ouders hebben vermoedelijk vaak gedacht -of ook te horen gekregen- dat ze geluk hadden gehad, want ze waren immers aan de Duitse vernietigingskampen ontsnapt.
Sporen nagelaten
Het heeft geen zin te denken in termen van hiërarchie van het lijden. Ook mijn moeder en vader, en ook ik, hebben jaren van kwelling en beproeving doorstaan en dat heeft zijn sporen nagelaten (Foto rechts: moeder en zoontje Rob). De verhouding met mijn ouders is in mijn jonge jaren moeizaam geweest. Ik had bijvoorbeeld geen besef van hoe flink mijn toen nog zo jonge moeder – bijna nog een meisje – is geweest om mij en haar angstige oude moeder en natuurlijk ook zichzelf door de kamp- en bersiap-ontberingen heen te slepen. Maar met de jaren heb ik een groeiproces doorgemaakt.
Droom
Een paar weken geleden werd ik blij en dankbaar wakker uit een droom; ik was in een kamer met anderen, bezig in een therapiegroep of zoiets, toen er op een deur werd geklopt. Ik deed open en daar stond mijn moeder, een jaar of veertig, mooi als ze toen was, in een smaakvolle deux-piece, een stralende blik in de ogen. Wij omhelsden elkaar – wat we in het werkelijke leven nooit gedaan hadden. Ik voelde me diep verzoend.
Dit artikel is geredigeerd door Michiel Praal, die ook de lay-out verzorgde. Rob Cassuto is schrijver en columnist
Over zijn Indische tijd heeft hij een boek geschreven met als titel: 'Indië-Scheveningen-Indonesië, de tocht van een gezin door de veertiger jaren van de 20e eeuw'.
De redactie van de Stichting Oorlogsverhalen vraagt uw aandacht voor het volgende:
OPROEP AAN NABESTAANDEN VAN BERSIAP-SLCHTOFFERS IN BANDOENG
Onlangs is een lijst samengesteld van slachtoffers in Bandoeng tijdens de bloedige periode aan het begin van de Indonesische Revolusi, ook wel Bersiap periode genoemd. De lijst bevat op dit moment 1020 namen. Onderzoeker Peter van den Broek vraagt nabestaanden van bersiap-slachtoffer in Bandoeng zich te melden.
Dat kan via e-mail op adviseur@oorlogsverhalen.com
Namenlijst
De lijst met namen van bersiap-slachtoffers in Bandoeng is te raadplegen door te klikken op de oranje button 'Lees meer' hiernaast.