Direct contact? Mail ons: info@oorlogsverhalen.com

Home > Namen > Koos Meure

Koos Meure

Het oorlogsverhaal van Koos Meure, die in augustus 1939 in Schiedam is geboren. Hij maakte de Tweede Wereldoorlog samen met zijn moeder in Nederland mee. Zijn vader werd door de Duitsers opgepakt en te werk gesteld als dwangarbeider in Duitsland.

Het ouderlijk huis van Koos Meure (foto rechts) bevond zich op een afstand van zo'n 600 meter van scheepswerf Wilton Feijenoord. Tijdens de Tweede Wereldoorlog voerde het bedrijf opdrachten uit voor de Duitse oorlogsindustrie, waardoor de werf regelmatig doelwit werd van bombardementen door geallieerde vliegtuigen. Koos herinnert zich dat hij als kleine jongen riep: "Ma - ma - zwarte sigaren - boem". Regelmatig ging Koos’ vader op de fiets naar het Westland om aan voedsel te komen. Koos mocht dan mee voorop bij vader. Koos wist precies waar ze al eerder waren geweest.

Geen radio’s meer

Vanaf mei 1943 moesten alle radio’s bij de Duitsers worden ingeleverd, zodat er niet meer geluisterd zou kunnen worden naar Radio Oranje, dat vanuit London werd uitgezonden. Het bezit van een radio was voortaan streng verboden en daar stonden zware sancties op. Zo werd de molen, die bij de spoorlijn stond, door de Duitsers in brand geschoten, omdat er op zolder radio’s gevonden waren. Koos zag de molen branden. De familie Meure zelf had hun radio in een loze ruimte boven de kast in de huiskamer verstopt. Koos werd geïnstrueerd door zijn ouders dat, als de Duitsers de radio zouden vinden, hij moest zeggen: "kaput gemacht".

Luchtaanvallen

Op zijn vierde gaat Koos 's morgens naar de kleuterschool. Als het luchtalarm afging, moesten de kinderen naar de gang en daar achter elkaar op hun knieën op de grond gaan zitten met hun hoofd tussen de benen. Thuis schuilde de familie bij een luchtaanval in de nis onder de trap.
Op een dag gaat het luchtalarm weer af, terwijl Koos en ander kinderen buiten aan het spelen waren. Koos zoekt dekking bij een gebouw op de ene hoek van de straat, twee buurmeisjes bij een gebouw op de andere hoek. Het gebouw, waar de meisjes schuilden, wordt getroffen door een bom uit een van de geallieerde vliegtuigen, en stort in. De meisjes worden bedolven onder het puin en komen om het leven. Koos kan alleen nog maar aanwijzen waar de hulpverleners moesten zoeken.

Opgepakt door de Duitsers

Vader Meure was vrijwilliger bij de Luchtbeschermingsdienst (LBD). De LBD leden waren te herkennen aan een gele armband. In oktober 1944, ging de vader van Koos echter zonder armband de straat op. Hij kwam niet meer thuis. Hij was opgepakt door de Duitsers om in Duitsland te werk gesteld te worden. Zijn gezin wist dat pas veel later door een bericht van het Rode Kruis. Koos had er geen weet van dat zijn vrouw in verwachting was.

Hongerwinter

In de winter van 1944/45 (de hongerwinter) ontstond er boven de grote rivieren, met name in de grote steden, een ernstig voedseltekort. Bij een razzia werden twee broers van moeder Meure door de Duitsers opgepakt boor de Arbeidseinsatz. 
De schoonzussen gingen vanaf toen op voedseljacht en de zwangere moeder van Koos paste dan op de kinderen. De bovenbuurvrouw had een tortelduifje. Soms kreeg Koos van haar een duiveneitje.
De tuin van het huis van de familie Meure grensde een school waarin Duitse militairen waren gelegerd. In de school en de schuilkelder op de binnenplaats, zaten ook zogenoemde 'moffenmeiden', die het hielden met een Duitsers, die ook vaak zorgden voor eten voor de Duitse soldaten. Bij het aardappel schillen, dat ze meestal op het dak van de schuilkelder deden, zorgden zij ervoor, dat er ‘per ongeluk’ ook aardappels in de tuin van de familie Meure terecht kwamen. Maar op een dag werd een van de vrouwen hierbij door een Duitse soldaat betrapt. Zij kreeg de kolf van een geweer in haar nek en schreeuwde het uit van de pijn. Een beeld en geluid dat nog steeds bij Koos terugkomt....

Op strooptocht

Samen met grotere buurjongens ging Koos op strooptocht, onder andere in de Spaanse polder. Soms kwam hij thuis met wat kooltjes voor de noodkachel, die ze bij het spoor hadden gevonden. Soms ook met gestolen suikerbieten, waar zijn moeder siroop van maakte. De pulp die overbleef, werd zelfs opgegeten. Op een keer wordt hij gesnapt door een NSB’er. Nog voelt hij de punt van de laars die hij onder zijn kont kreeg...
Nu begreep hij de tekst van het toen populaire illegale liedje over de NSB’ers pas echt goed:
‘Op de hoek van de straat staat een NSB’er.
Het is geen man, het is geen vrouw maar een rasplebeër.
Met een krant in zijn hand staat hij daar te venten.
En verkoopt zijn vaderland voor zes rooie centen.’

Voedseldroppings

De nood was aan het eind van de hongerwinter zo hoog dat de Duitsers voedseldroppings toestonden. In de laatste oorlogsweken gooiden geallieerde vliegtuigen tussen Schiedam en Kethel voedsel en noodrantsoenen af. Op de platte daken waren Nederlandse vlaggen gelegd, buiten het zicht van de Duitsers.  De geallieerde piloten die uit hun vliegtuigen de vlaggen zagen, brachten dan met een vleugel-beweging een groet uit aan de toegestroomde menigte.

Bevrijding

Op 5 mei 1945 is Nederland bevrijd. Tijdens de bevrijdingsfeesten moesten 'moffenmeiden' boeten voor het heulen met de Duitsers. Ze werden kaalgeschoren. Ook de vrouw die Koos’ moeder gedurende de oorlog van inlichtingen voorzag. Koos vindt dat nog steeds niet eerlijk, omdat deze moffenmeid ook goede dingen had gedaan.
Op 18 mei 1945 bevalt moeder van een dochter. Begin juli 1945 keert vader Meure terug naar huis.Ook hij heeft de oorlog overleefd. Als vader zich op een dag in de keuken met ontbloot bovenlijf staat te wassen, ziet Koos allemaal striemen en littekens op zijn rug. Wanneer Koos hiernaar vraagt, wil vader er niet over praten. Hij wordt de keuken uitgestuurd.

Zoektocht

Later begint Koos een zoektocht naar wat er in de oorlog met zijn vader gebeurd is. Zo weet hij te achterhalen dat zijn vader in de Tweede Wereldoorlog onder andere geïnterneerd is geweest in het Franciscanerklooster Bardel (foto rechts) in de Duitse plaats Gildehaus, net over de Duitse grens bij Oldenzaal.
In september 1987 bezoeken Koos en zijn vrouw samen met zijn ouders het klooster. In de oorlog moest vader Meure hier loopgraven aanleggen. Gevangenen, die dit weigerden, werden voor de ogen van mede-gedetineerden geëxecuteerd. Toen vader Meure de ingang van het schoolgebouw van het klooster zag, kwam bij hem een golf van emoties los. Hij kon alleen maar schreeuwen “daaaaar, daaaaar, daaaaar...!” Zo had Koos zijn vader nog nooit meegemaakt.
Toen hij wat tot zichzelf gekomen was, gingen ze op verzoek van vader naar het station: “naar de Bahnhof”, zoals hij zei. Ook dit bezoek is heel emotioneel. Vader vertelt dat er toen– het was eind 1944- wagons stonden en dat er bommen vielen. In de ontstane chaos weet hij te ontsnappen naar Oldenzaal, waar hij kan onderduiken bij een familie. Hij zal tot het einde van de oorlog bij ze blijven. Tot grote dankbaarheid van de familie Meure. Na de oorlog hebben ze nog lang contact met deze Oldenzaalse familie gehad.

Vader Meure heeft tijdens de rest van zijn leven maar weinig over de oorlog losgelaten. Soms vertelde hij iets aan zijn kleindochter. Zoon Koos Meure draagt zijn herinneringen aan de oorlogstijd, en de nasleep ervan bij hem en zijn ouders, tot op de dag van vandaag met zich mee.


Dit oorlogsverhaal is eerder verschenen op de website van de inmiddels opgeheven Stichting Ongeland. Deze heeft de Stichting Oorlogsverhalen gevraagd haar oorlogsverhalen voor de toekomst te bewaren en ze op www.oorlogsverhalen.com te publiceren. Wij voldoen graag aan dit verzoek.
 


 

Terug naar het overzicht