Paul van Geldere
Paul van Geldere was een jongetje van 8 jaar toen de Japanse krijgsmacht Nederlands-Indië binnenviel en bezette. Hij heeft hieraan heldere herinneringen, omdat hij in die tijd met zijn familie in Malang op Java woonde. Hij heeft gevraagd zijn ervaringen te publiceren op de website www.oorlogsverhalen.com.
Paul (foto boven uit 1956): “Ik ben op 10 maart 1934 geboren in Malang op Oost-Java. Ik ben een kind van een KNIL militair. Ons gezin bestond uit vader, moeder en mijn broer. In mijn eerste levensjaar werd mijn vader overgeplaatst naar Tjimahi (bij Bandoeng) en daar ging ik naar de Lagere School.
Je ging naar school van ’s morgens 7 uur tot ’s middags 1 uur. Dan moest je- zoals gebruikelijk in de tropen op het heetst van de dag- verplicht rusten. Maar dat deed ik niet. Ik ging naar buiten, want ik was gewend aan de hitte. Ons huis stond net voor de ingang van een kampong. Met de kampongjongens speelde ik dan onder andere verstoppertje in het maisveld".
Oorlog
"Op 8 maart 1942 brak de Tweede Wereldoorlog in Indië uit met de Japanse bezetting. Twee dagen later werd ik 8 jaar. Mijn vader werd door de Japanners krijgsgevangene gemaakt en op transport gesteld naar Singapore. Uiteindelijk moest hij dwangarbeid verrichten bij de bouw van de beruchte Birma spoorweg in Siam (het latere Thailand). Voor mij had de Japanse bezetting ook grote gevolgen: ik mocht geen onderwijs meer volgen en het spelen met de kampong-jongens was ook voorbij", aldus Paul.
Baros Kamp
"Om de huizen in onze straat en een paar andere straten werd een omheining gemaakt. Die bestond uit prikkeldraad en een schutting van ‘bilik’, dat is gevlochten bamboe. Het werd zo een kamp voor de blanken, die er woonden. Het kreeg de naam Baros-kamp (zie tekening rechts) .
Achter de omheining was een ruimte van zo’n 3 meter, waar de bewakers patrouilleerden. Dat waren voornamelijk ‘haiho’s’ (Indonesische bewakers, vaak nog in opleiding) Er was een voor-en achter poort, die bewaakt werd door Japanse militairen".
Buigen, buigen
Paul vervolgt: "Het eerste wat wij in dit kamp leerden was buigen, buigen en nog eens buigen voor de Japanners en haiho’s. Alle nog aanwezige radio’s in het kamp, moesten worden ingeleverd bij een bedrijf op de Alun Alun (een open veld vergelijkbaar met een dorpsplein)".
Kamp Tjihapit in Bandoeng
"Na verloop van tijd werden de mensen uit het omheinde Baros-kamp bij elkaar gedreven , dus ook mijn moeder, broer en ik, om verplaats te worden. We mochten één koffer meenemen, die door mijn moeder werd meegesleept. Wij werden per trein vervoerd naar Bandung. Het was door de brandende zon snikheet in de trein, en er was geen drinken.
In Bandung kwamen we terecht in het kamp Tjihapit. We moesten slapen op een ‘tiker’, een matje van gevlochten bamboe. Er waren geen bedden.
Mijn moeder werd als blokhoofd aangewezen en werd verantwoordelijk gesteld voor de in dit blok verblijvende mensen", aldus Paul van Geldere.
Smokkelen voor eten
"Om aan eten te komen werd er (zie foto rechts) door de omheining van het kamp heen gesmokkeld (tawarren) met de buiten het kamp wonende Indonesische bevolking. Op een dag zijn er een aantal kampbewoners betrapt bij het smokkelen. Als straf moest ons hele blok aantreden, waarvan mijn moeder blokhoofd was. Ze werd, terwijl wij allemaal moesten kijken, door de Japanse bewakers in elkaar geslagen door met een houten lat op haar hoofd te beuken. Dit vergeef ik de Jap nooit. Ik was net 9 jaar geworden...", aldus Paul.
Op transport naar Semarang
Paul: "Na een paar maanden moesten wij weg naar een ander kamp. Maar omdat mijn broer inmiddels 10 jaar was inmiddels moest hij alleen achterblijven in Tjihapit, in het jongenskamp.
Mijn moeder en ik werden per trein op transport gesteld naar Semarang, waar wij in kamp Lampersari terecht kwamen. Ik kan mij nog heel goed herinneren, dat mijn moeder en ik daar in de rij stonden voor de gaarkeuken toen ik een vrouw zag neervallen. Ik schrok en wilde haar helpen. Maar mijn moeder zei tegen me: “Laat maar. Zij is al overleden”..."
Mannenkamp Ambarawa
"Toen ik tien jaar werd op 10 maart 1944, werd ik gescheiden van mijn moeder.
Ik moest naar het mannenkamp van Ambarawa
(tekening rechts). Kleding had ik nauwelijks: alleen nog een hemd en een ‘tjawat’ (Japanse lendedoek) als onderbroek. Het eten bestond dagelijks uit een beetje ‘kandji’ (stijfselpap). En heel soms kregen we een hapje ‘ikan kring’(gedroogde vis). Dus we hadden altijd honger. En als wij een kikker konden vangen werd deze met een paar stenen dood gemaakt en op een vuurtje gekookt of geroosterd en opgegeten", aldus Paul.
Patjollen
"Ik moest in de hitte op het land werken met de patjol (haakse schep met steel).
Wij moesten een paar keer per dag aantreden en op appèl komen en soms lang in de zon staan bij het aftellen. Iedereen had een nummer. Ik was nummer 19 van de eerste rij. Daarom kon ik tot en met 19 in het Japans tellen, want de nummers werden in het Japans afgeroepen. Ik heb als jongetje ruim een jaar in het mannenkamp Ambawara opgesloten gezeten".
Pamfletten
Paul kan zich nog heel goed herinneren wat er op 15 augustus 1945 gebeurde: " Er vlogen ineens een paar B 45 bommenwerpers (vliegende forten genoemd) laag over het kamp. Er werden pamfletten afgegooid. Daarop stond te lezen dat de Tweede Wereldoorlog over was. We konden niet meteen het kamp uit. Maar de Jappen waren ineens wel vriendelijk naar ons. Ik kon mijn moeder weer opzoeken en samen konden we al gauw op weg naar Bandoeng. Mijn broer bleef achter, omdat hij met een buikziekte in het ziekenhuis lag".
Terug in Bandoeng
"Wij bleven in Bandoeng, waar mijn moeder net als iereeen weer naar de pasar (markt) ging. Maar al gauw werd gezegd er geen vlees meer te kopen. Want een Amerikaanse arts zou hebben geconstateerd dat er ook mensenvlees verkocht zou worden", aldus Paul.
Bersiap
In het najaar van 1945 was in Bandoeng de bersiap-periode uitgebroken, waarin opstandige en vijandige Indonesische vooral jonge mannen, het gemunt hadden op hun vijanden: Nederlanders, Indo's, Chinezen en iedereen die met de Nederlandsers hadden samengewerkt. Ze hadden vuurwapens van de Japanners en gebruikten kapmessen en bamboesperen om hun vijanden te doden.
De Bersiap was een uiterst gewelddadige periode in de Nederlandse en Indonesische geschiedenis, die het hevigst was tussen ongeveer oktober 1945 en begin 1946. Bersiap en siap is Maleis voor 'wees paraat' en 'geeft acht'. Het waren de strijdkreten van Indonesische paramilitaire organisaties en bendes, die vrijwel direct na afloop van de Japanse bezetting extreem geweld hebben ingezet tegen (Indische) Nederlanders en andere niet-inlanders zoals de Chinezen en andere Europeanen, maar ook onder van ‘collaboratie’ met het Nederlandse gezag verdachte inlanders, zoals Molukkers.
Gedurende deze periode zijn (tien)duizenden (Indische) Nederlanders slachtoffer geworden van gruwelijk geweld door Indonesische strijders, vanwege hun Nederlandse c.q. Europese etniciteit. Ook onder niet-Europese groepen zoals Chinezen, Molukkers en Japanners, vielen veel doden. Het racistisch geweld leidde tot gedwongen repatriëring en wereldwijde diaspora van Indisch Nederland". (bron: Wikipedia)
Ook Paul van Geldere kreeg met de bersiap te maken: "Alle mensen met een lichte huidskleur moesten uitkijken om niet gekidnapt en daarna vermoord te worden door de pemoeda’s (opstandelingen). Wij moesten nu beschermd worden door nog aanwezige Japanse militairen, die zich overgegeven hadden, en inmiddels ook door in Soerabaja gelande Britse militairen", aldus Paul
Naar Holland
"Begin 1946 is het ons gelukt om naar Batavia te gaan en vervolgens per schip naar Holland af te reizen. Op 17 juni 1946 kwamen wij met het stoomschip Tegelberg (foto rechts) aan in Nederland.
Het land was koud , maar de Hollanders waren nog kouder. Daar werden wij herenigd met mijn vader die ook naar Nederland had weten te komen en in Utrecht bij een zuster van mijn moeder onderdak had gekregen. Dat was een complete verrassing, want toen we na de Japanse capitulatie nog in Indië waren, hadden wij van het Rode Kruis een brief gekregen als zou mijn overleden zijn in Birma. Gelukkig bleek dat een vergissing!"
Buitenbeentje
"Ik was inmiddels 12 jaar en moest naar klas 3 van de Lagere School, omdat ik al die jaren in de Jappenkampen niet naar school had gekund. Ik was er een buitenbeentje en werd, omdat ik uit Indië kwam, uitgescholden voor Chinees en Pinda. Dat nam ik niet en begon er gelijk op te timmeren. Toen ik bij de hoofdonderwijzer op het matje moest komen, ging ik meteen in de houding staan zoals dat er door de Jap bij mij was ingestampt. De onderwijzer vertelde mij, dat je hier op school andere kinderen niet mocht slaan....
Na de Lagere School, die ik niet helemaal heb afgerond, ging ik naar de Ambachtschool".
Bij de marine
"Op mijn 17e jaar heb ik mij voor de Koninklijke Marine aangemeld. En hier werd eigenlijk mijn leven gevormd. Bij de Marine zaten heel veel Indische jongens, die net als ik in de kampen hadden gezeten. Wij begrepen elkaar! En ik hoopte dat er nooit meer een wereldoorlog zal uitbreken...", aldus Paul van Geldere.
Nieuw-Guinea
In zijn marine-jaren heeft Paul (foto rechts) onder andere gediend in Nederlands Nieuw-Guinea, waar hij in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw werd ingezet om Nieuw-Guinea te verdedigen tegen invasies van het Indonesische leger, dat Nieuw-Guinea wilde veroveren en toevoegen aan de Indonesische Republiek.
Bij deze strijd zijn tussen 1950 en 1962 aan Nederlandse kant ongeveer 30.000 Nederlandse militairen betrokken geweest. Van hen kwamen er 100 om het leven, en raakten naar schatting 300 militairen gewond. Paul bleef ongedeerd.
Onder druk van de Verenigde Staten van Amerika en de VN (Verenigde Naties) heeft Nederland op 1 oktober 1962 het gezag over Nieuw-Guinea overgedragen aan de VN, die het gebied tijdelijk zou besturen. Op 1 mei 1963 werd het gebied onder het gezag van Indonesië gebracht, dat het land in 1969 na een omstreden-referendum inlijfde als provincie van de Republiek Indonesië.
Paul van Geldere is nu 88 jaar.
Hij verblijft in een zorginstelling, waar hij zijn vrouw, die aan Alzheimer leed, is verloren.