Direct contact? Mail ons: info@oorlogsverhalen.com

Home > Namen > Tineke Metsch

Tineke Metsch

Dit is het oorlogsverhaal van mijn moeder Jeanne, zoals ik -haar dochter Tineke Metsch- het heb gereconstrueerd uit verhalen en documenten. Het speelt zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië en daarna in Nederland.

We schrijven 8 augustus 1938. In Den Helder wordt het huwelijk van mijn ouders Jeanne en Freek voltrokken. Zeer tegen de zin van haar ouders en oudere zus in. Een gescheiden man, immers. En haar zus is jaloers, want Freek is onderofficier, terwijl haar man "slechts" de rang van korporaal heeft.
Maar hoewel Jeanne gewoonlijk buigt voor de wil van haar ouders, heeft ze ditmaal haar zin doorgezet.  Ze is stapelgek op de vijf jaar oudere Freek, met zijn vrolijke bruine ogen en jongensachtige lach.

Soerabaja

Een maand na het huwelijk vertrekt hij naar Indië. Het afscheid is niet voor lang, want kort daarna volgt zij hem naar Soerabaja. Die bootreis, samen met nog een paar andere marinevrouwen, is een openbaring voor Jeanne, die nooit verder is geweest dan een logeerpartij bij een tante in Amsterdam. Ze geniet van het leven aan boord: er is zelfs een zwembad!
In Soerabaja komt zij terecht in een totaal andere wereld. Ze voelt zich een prinses in het grote huis, met een baboe, een kokkie, een wasvrouw en een djongos (huisjongen). Maar het meest geniet ze van haar vrijheid met haar Freek, weg van het bekrompen leven in Den Helder en haar dominante moeder.
Ze bloeit op in het tropische klimaat, dat ze goed verdraagt. Haar man draagt haar op handen en stuurt foto's naar de familie in Den Helder van een lachende Jeanne bij een waterpomp. 
Triomfantelijk schrijft hij op de achterkant: "Onze Jeanne heeft huishoudelijke neigingen, maar ze maakt zich niet druk. Ze lacht de geheelen dag zoo lief."

Oorlogsdreiging

Uit Nederland komen zorgelijke berichten.
Er is oorlogsdreiging. In mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Het contact met Den Helder wordt moeilijker en stopt uiteindelijk helemaal.
Natuurlijk maakt Jeanne zich ongerust over het lot van haar ouders, maar er is ook blijdschap als ze in verwachting blijkt te zijn. In september 1940 wordt een tweeling geboren, een maand te vroeg. Ze passen elk in een hand van de dokter, maar ze zijn gezond en hoeven niet in een couveuse; de vochtige warmte van Indië is genoeg. Jeanne en Freek zijn dolgelukkig met de twee meisjes.

Oorlog met Japan

Maar helemaal onbezorgd is het toch niet meer. Japan is op het oorlogspad en laat een begerig oog vallen op het aan grondstoffen zo rijke Indië. Na de aanval op Pearl Harbor in december 1941 verklaart Nederland de oorlog aan Japan.
Hun derde kindje -weer een meisje- wordt op 10 januari 1942- de verjaardag van haar vader - geboren. En op 1 maart 1942 landen Japanse troepen op Java. De marine, -althans wat ervan over is na de Slag om de Java Zee-, is uitgeweken naar Australië. Maar dat weet Jeanne op dat moment niet, zij verkeert in onzekerheid over het lot van haar man.

Noodlot slaat toe

Binnen enkele maanden na de Japanse invasie begint de bezetter met het interneren van de geallieerde inwoners, te beginnen met de mannen. Jeanne woont dan nog steeds in haar eigen huis in Soerabaja. Dan slaat het noodlot keihard toe. Op 17 juli 1942 sterft volkomen onverwacht haar baby. Jeanne treft haar stuiptrekkend aan in haar bedje. Nog dezelfde dag overlijdt het kleine meisje, een half jaar oud, in het Leger des Heils ziekenhuis in Soerabaja.
Jeanne is gebroken. De grond onder haar voeten is weggeslagen. Er is geen steun meer. Eerst waren het haar ouders, die alles voor haar regelden en beslistenen na haar huwelijk had ze Freek als rots in de branding. Maar Freek is er nu niet, ze is op zichzelf aangewezen.
Natuurlijk zijn er de andere marinevrouwen, waaronder haar schoonzus, die met haar meeleven. Maar ook die hebben hun eigen angsten en zorgen, nu de Jap steeds strengere maatregelen uitvaardigt tegen de blanke bevolking. Er is nauwelijks tijd om afscheid te nemen. In Indië moet om begrijpelijke redenen een overledene binnen een dag begraven worden. Ze brengt zelf het kleine kistje in een rijtuig naar het kerkhof.

Darmowijk Soerabaja

Tijd voor rouwverwerking is er niet; de tweeling heeft haar zorg nodig en korte tijd later worden alle blanke vrouwen en kinderen geïnterneerd in de Darmowijk in Soerabaja. De wijk raakt al snel overbevolkt, er is onvoldoende voedsel en er breken besmettelijke ziektes uit. Maar het zal nog veel erger worden, als Jeanne enige tijd later op transport wordt gesteld


Kamp Moentilan

Na een helse treinreis arriveert ze met de uitgeputte tweeling, die dan 2 jaar oud is, in het kamp Moentilan, aan de voet van de vulkaan Merapi. In Moentilan breekt voor Jeanne en de kinderen een afschuwelijke tijd aan. Ze wordt met nog 18 andere vrouwen en kinderen ondergebracht in een kleine kamer met stapelbedden, 3-hoog. Daar slapen zij op harde britsen. Het minste of geringste vergrijp tegen de kampregels wordt door de Japanners streng bestraft. Afranselingen zijn aan de orde van de dag. Hoe klein de tweeling ook is, ze weten al snel dat ze altijd moeten buigen voor de Jap, die er niet voor terugdeinst om ook kinderen te slaan. In het kamp, een voormalig klooster- en scholencomplex, verblijven in het begin 1200 vrouwen en kinderen, maar er zullen er snel veel meer bijkomen. Langzaam maar zeker maakt de onderlinge solidariteit plaats voor wantrouwen en jaloezie. Het is ieder voor zich, de vrouwen zijn alleen nog maar bezig met overleven en hun kinderen in leven te houden. Er is veel ongedierte, de wandluizen vormen een ware plaag. Jeanne wordt ingedeeld bij de patjolploeg: ze moet in de brandende zon schoffelen in de kamptuinen. En altijd is er de knagende honger. Van haar karige dagrantsoen geeft ze nog een deel aan de tweeling, maar het is toch veel te weinig voor de opgroeiende kinderen. De twee meisjes hangen de hele dag aan haar rokken, zoekend naar bescherming. Maar ze huilen nooit, het is of ze weten dat dit toch zinloos is.

Foto

Dan wordt Jeanne op een dag bij de kampleiding geroepen. Er is in het kamp een fotootje gevonden met daarop een aantal militairen. Op de achterzijde staat alleen één naam; die van haar man. Jeanne kent de herkomst van de foto niet; behalve haar eigen man herkent ze er niemand op. De Jap gelooft haar niet en ze wordt naar de beulenkamer gebracht. Wrang genoeg -misschien wel met opzet- is die ondergebracht in het voormalig kerkgebouw van het complex. Ooit een plaats van contemplatie en gebed, nu het decor van gruwelen. Daar wordt Jeanne tot bloedens toe met bamboestokken op haar scheenbenen geslagen, tot zij het bewustzijn verliest. De beulen breken haar benen niet, maar de littekens zullen de rest van haar leven zichtbaar blijven. Ze komt bij in het ziekenzaaltje van het kamp. Maar daar wil ze niet blijven, ze moet immers haar kinderen zoeken.
Ze wordt gerustgesteld: de tweeling is opgevangen door de in het kamp geïnterneerde nonnen. Hoewel er dus wel een "ziekenzaaltje" is, is er geen sprake van voldoendemedische zorg. Als zij een tijdje later haar voet breekt  onder een omvallende bank, wordt volstaan met een strak verband. Ze houdt er een misvormde voet aan over.
De maanden verstrijken, Jeanne en de kinderen worden steeds zwakker, nu zelfs het rantsoen gewone pap is vervangen door "stijfselpap"(sokapap), waar nauwelijks voedingswaarde in zit. De vrouwen zoeken wanhopig naar alles wat eetbaar is, slakken en kikkers vormen een schaarse lekkernij.

Kamp Banjoebiroe

Als de oorlog bijna is afgelopen, worden de gevangenen op transport gesteld naar andere kampen. Jeanne en de kinderen komen terecht in het kamp Banjoebiroe. Het regime in dit kamp -een voormalige gevangenis- is zo mogelijk nog wreder dan in Moentilan. De vrouwen worden gedwongen toe te kijken bij het martelen van gestrafte gevangenen. Het dringt nauwelijks meer door, ze zijn dan volkomen uitgemergeld en apathisch. Elke dag sterven gemiddeld 15 mensen aan honger, uitputting en ziekte.

Capitulatie

Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Maar voor Jeanne is het geen bevrijding. Er is geen euforie of blijdschap. Ze is lichamelijk en geestelijk kapot. Bovendien mag het kamp nog niet worden verlaten; het is daarbuiten te gevaarlijk, omdat Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid heeft uitgeroepen. Groepen jonge Indonesiërs zijn erop uit om blanken te vermoorden. Pas weken later begint de evacuatie van de kampbevolking onder bescherming van het Brits-Indische leger.

Doorgangskamp Wilhelmina Singapore

Jeanne en de kinderen zijn te verzwakt om de lange reis naar Nederland te maken. Ze komen in november 1945 terecht in het doorgangskamp Wilhelmina in Singapore. Daar ontvangt zij eind december een korte formele brief van de Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië. Zij leest het bericht twee, drie keer, voordat tot haar doordringt wat er staat: Freek! Hij lééft.....

Terugkeer Nederland

Begin 1946 keert Jeanne terug naar Nederland. Hoe anders is deze zeereis, vergeleken met bijna zeven jaar geleden. Toen was ze blij en vol verwachting onderweg naar de nieuwe toekomst met haar man. Nu is ze getraumatiseerd, ondervoed en met een uitgemergelde tweeling op weg naar Nederland, een naamloos kindergrafje achterlatend in het verre Indië.
In Den Helder trekt ze in bij haar ouders. Een andere mogelijkheid is er niet. Haar ouders doen wat ze kunnen, maar dat is niet zo veel. De kinderen hebben versterkende middelen nodig, zegt de dokter. Room en eieren. Zie daar maar eens aan te komen zo kort na de oorlog. Er is nog gebrek aan van alles. Maar ze redden het en langzaam komen zij en de kinderen er lichamelijk bovenop.
Over de oorlog en de ontberingen die zij heeft geleden wordt niet of nauwelijks gepraat. Dat is geweest, er moet naar de toekomst worden gekeken. In Nederland is het ook geen pretje geweest, zeggen haar ouders. Zij hadden immers vanwege de vele bombardementen moeten evacueren naar Kolhorn en hadden die koude hongerwinter meegemaakt. Er is geen sprake van professionele opvang of nazorg, in welke vorm dan ook. Zelfs niet door de Marine.

Terugkeer Freek

Pas in het voorjaar van 1947 komt Freek terug in Nederland. Tijdens de oorlog is hij via Australië in de Verenigde Staten terecht gekomen, en is daar op de Royal Netherlands Militairy Flying-School opgeleid tot boordschutter.
Hij raakt gewond, maar niet ernstig. Na de capitulatie van Japan mag hij nog niet naar huis. Hij wordt opnieuw uitgezonden naar Indië. Daar maakt hij deel uit van de Mariniersbrigade die vecht tegen de Indonesische onafhankelijkheidstrijders.
Het is een vreemd weerzien; de oorlog heeft bij beiden diepe sporen achtergelaten. De Jeanne die hij in 1942 heeft moeten achterlaten is veranderd. De tweeling is al ruim zes jaar, zijn derde kindje is er niet meer.
Toch is er ook blijdschap en de hoop op een nieuw begin.
Maar het tijdsgewricht werkt ze tegen. Zijn schoonouders, die hem nooit hebben gemogen, willen hem niet bij zich in huis nemen; hun benedenwoning is al vol genoeg met Jeanne en de tweeling erbij, zeggen ze. Freek woont op de kazerne en heel af en toe kan hij met Jeanne samen zijn in het huis van zijn zus in Den Helder. Hij is op zoek naar huisvesting voor zijn gezin, maar dat lukt niet.

Opnieuw in verwachting

Eind 1947 raakt Jeanne in verwachting. Haar ouders reageren misprijzend, maar ze kunnen haar niet openlijk iets verwijten: Freek is immers haar man.
Dan hoort Jeanne van haar ouders dat er geruchten zijn, dat Freek tijdens de oorlog met andere vrouwen is omgegaan. Harde bewijzen zijn er niet, maar toch: waar rook is..., nietwaar? Niemand die zegt dat dit, gezien de
omstandigheden, zo niet begrijpelijk dan toch wel vergeeflijk zou zijn geweest. Het was oorlog en drie jaar lang verkeerde hij in onzekerheid over het lot van zijn vrouw en kinderen. Het doet hun moeizaam herstelde relatie
geen goed.
Maar hier blijft het niet bij. Het is haar vader ter ore gekomen, dat Freek in de kantine van de Oude Alexanderkazerne in Den Haag, waar hij is gelegerd, gedanst zou hebben met andere vrouwen. In de bekrompen
denkwijze van het kleinburgerlijke milieu staat dat gelijk aan vreemdgaan. Er moeten stappen worden ondernomen! Jeanne's vader, zelf een gepensioneerd marineman, schrijft een brief aan de commandant van zijn schoonzoon, waarin hij deze van wangedrag beschuldigt. Jeanne, murw gepraat en niet bij machte zich te verzetten, laat zich overtuigen dat zij van Freek moet scheiden. Maar ze is in verwachting... "Dat
kind komt wel groot", zeggen haar ouders. Ze moet maar alles aan hen  overlaten. Ze mag Freek niet meer ontmoeten. Als hij haar wil spreken, moet dat gebeuren in het bijzijn van haar ouders. De kinderen zien hun pas
teruggevonden vader niet meer. Het enige wat ze van hem hebben zijn meubeltjes voor een poppenhuis, die hij voor ze heeft gemaakt van luciferdoosjes.
Freek is wanhopig en schakelt Sociale Zaken van de Marine in, in de hoop dat door hun bemiddeling zijn huwelijk nog gered kan worden. Het mag niet baten. Zijn schoonouders werken op alle fronten tegen en Jeanne laat zich
willoos door hen leiden. De tweeling herkent hem niet meer als hij ze op een dag bij het uitgaan van de school opwacht. Ze hollen verschrikt van hem weg.

Geboorte vierde kind

Eind augustus 1948 wordt het vierde kindje van Jeanne geboren, wederom een meisje. Ze wordt Tineke genoemd en krijgt de namen van haar in Indië gestorven zusje. Haar vader zal haar nooit mogen zien.
In 1950 wordt de scheiding van tafel en bed formeel uitgesproken. Bij Freek hebben zich dan al de eerste verschijnselen van een fatale ziekte geopenbaard.
Maar Jeanne zal Freek nooit kunnen vergeten, ook niet nadat hij drie laar later, op 25 december 1953 op 43-jarige leeftijd, overlijdt.
Want -ironie van het lot- altijd als haar jongste kindje haar aankijkt, is het met zíjn bruine ogen....

Tineke Metsch

Terug naar het overzicht