Uri Speelman
Het verhaal van Uri Speelman, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken zat in Amsterdam en later in Holwerd in Friesland. Uri was 4 jaar toen de oorlog uitbrak. Uri's vader is in 1943 omgekomen in concentratiekamp Auschwitz. Zijn moeder overleefde het kamp. Ze woog nog maar 38 kilo toen ze bevrijd werd. Uri is in 1952 op 16-jarige leeftijd met zijn moeder naar Israël geëmigreerd. Hij woont daar nog steeds.
Voor de oorlog
Uri vertelt: “De genealogie van mijn Joodse familie in Amsterdam, zover ik dat kan nagaan (De Duitsers hebben een groot deel van de documentatie van de Joodse Gemeente vernietigd) gaat terug naar de 18e eeuw”.
“Ik ben geboren in 1936, in het CIZ (Centraal Israëlitisch Ziekenhuis) aan de Jacob Obrechtstraat in Amsterdam. Mijn ouders en ik woonden in de Kinderdijkstraat 17hs. Mijn grootouders Speelman woonden in de Roerstraat. En ik had ook een tante. Zij en haar dochter hebben de deportatie niet overleefd".
Onderduik
Uri vervolgt: “Aan het begin van de oorlog zat ik in Amsterdam op de Montessori kleuterschool in de Niersstraat (nu de Anne Frankschool genaamd). Ineens mochten Joodse kinderen daar niet meer naar toe, dus verhuisde ik naar een school op het Daniel Willinkplein. Maar lang kon ik daarvan niet genieten, want wij moesten onderduiken. We moesten een ster dragen. Ik niet, want ik was nog te klein, maar was jaloers, dus kreeg ik er ook één...”
“Mijn ouders (foto rechts) hadden hun papieren vervalst en hun haren rood geverfd. Ze waren ondergedoken in Amsterdam in de Uiterwaardenstraat bij Wim en Toos Brandon. Later in zaten ze in Amsterdam West ondergedoken in de Jan Evertsenstraat. Ik werd ondergebracht in Apeldoorn bij een lerares, die mij ook les gaf.
Maar mijn ouders misten mij te veel. Ik werd teruggehaald naar Amsterdam, waar ik onderduik kreeg bij de familie Kooij in de Hofwijckstraat. Dat was niet zover van waar mijn ouders ondergedoken zaten. Zo konden zij mij af en toe toch nog zien”.
“In 1942 werd het te gevaarlijk in Amsterdam.
Het ondergrondse verzet had voor mij een adres in Deventer gevonden, waar ik zou kunnen onderduiken. Toen ik daarnaar moest vertrekken, moest ik afscheid nemen van mijn ouders. Het was de laatste keer, dat ik ze zag”, aldus Uri.
Van Deventer naar Friesland
“In Deventer kwam ik terecht in het huis van een notaris. Maar zijn buurman bleek een NSB-te zijn.
Na een week werd ik daarom doorgestuurd naar Holwerd in Friesland. Daar werd ik ondergebracht in het huis van de familie Van der Hoop (foto rechts). Ze hadden 9 kinderen. Dus vanaf toen was ik geen enig kind meer. Ik had ineens broertjes en zusjes.
‘Heit’ ('vader' in het Fries) Van der Hoop was loodgieter en verdiende goed. Daarom hebben we nooit honger hoeven lijden. We gingen elke zondag met zijn allen naar de kerk”.
Uri vervolgt: “Mijn ouders hadden mij bezworen, dat ik niet mocht zeggen, dat ik Joods was en wat mijn echte naam was. En ook niet dat ik uit Amsterdam kwam. Dus ik werd Flip Kooij uit het gebombardeerde Rotterdam. Zogenaamd had ik gewoond naast het postkantoor op de Coolsingel. Die straatnaam kende ik van het Monopolyspel!”
Naar school
Uro vertelt verder: “Met mijn zesde jaar ging ik naar de kleuterschool, maar niet naar de 'groteschool', want het hoofd van deze Lagere School was bang een vreemd kind als leerling toe te laten.
Ik bleef daarom tot mijn achtste op de kleuterschool. Ik was er kampioen vlechten en plakplaatjes plakken.
Na twee jaar was ik zo ingeburgerd in Holwerd, dat ik toch naar de eerste klas van de Lagere School mocht. Tot mijn geluk zei de lerares na zes weken, dat ik gepromoveerd was naar de tweede klas, omdat ik goed kon lezen en schrijven. Zo haalde ik meteen een jaar in”.
Bevrijding
Uri Speelman kan zich de bevrijding goed herinneren. Uri: ” In april 1945 rolden Canadese tanks Holwerd binnen. Van alle emotie kon niemand van het gezin een hap door zijn keel krijgen. Behalve ik. Dus die dag at ik ook voor de rest van de familie..!”.
Moeder keert terug uit Auschwitz
Uri’s moeder overleefde als een van de weinigen het concentratiekamp Auschwitz. Dit is haar kampgeschiedenis (op de foto rechts het originele document met handgeschreven opmerkingen van Uri's moeder):
* 8-9-19 43 Hollandse Schouwburg Amsterdam
* 15-9-1943 Westerbork
* 18-9- 1943 Deportatietrein naar Auschwitz
* 21-9-1943 Auschwitz 1
* 18-1-1945 van Auschwitz dodenmars naar Ravensbrück
* 25-1-1945 Ravensbrück
* 8-2-1945 Malchow
* 28-4-1945 op weg naar Neustadt-Kleef
* 2-5-1945 bevrijd door Russische leger bij het dorp Kreyen
* 21-5-1945 gearriveerd in Enschede
* 2-6-1945 gearriveerd in Amsterdam
Moeder sterk vermagerd
Voor de oorlog woog Uri's moeder ongeveer 80 kilo. Toen ze bevrijd werd, was ze tot op het bot vermagerd. Ze woog nog maar 38 kilo. Ze keerde terug naar Amsterdam. Maar ze wist niet of haar zoon Uri nog leefde, en waar hij zou kunnen zijn. Het laatste wat ze wist, toen zij door de Duitsers werd afgevoerd naar het de kampen in het oosten, was dat Uri in Friesland ondergebracht zou zijn. Maar niet waar en bij wie. Ze zocht hulp bij het OPK, het bureau van oorlogspleegkinderen.
Uri vertelt: “Daar, bij het OPK, ontmoette ze een dominee, Colijn geheten, die veronderstelde dat ik misschien in het dorpje Blija, op 5 kilometer van Holwerd, zou zitten".
Met de boot naar Lemmer
"Omdat er nog geen bussen en treinen reden, nam mijn moeder vanaf Amsterdam de boot naar Lemmer (foto rechts). Op de boot ontmoette zij ene mijnheer De Hond, aan wie ze vertelde dat ze haar zoontje zocht en dat hij misschien in Blija zou zijn ondergebracht. De Hond zei: ‘Vanavond kunt u Blija niet meer bereiken. Ik woon in Leeuwarden en mijn dochter woont in Holwerd, waar ze ondergedoken was. Misschien kent zij uw zoon in Blija. Blijft U vanavond bij ons overnachten dan ik bel haar wel' ”.
Flip
De dochter bleek in Holwerd een jongetje te kennen dat Flip heette en bij de familie Van der Hoop was ondergebracht na het bombardement in Rotterdam. Misschien was hij wel de zoon van mevrouw Speelman.
Uri zat de volgende ochtend buiten aardappelen te schillen bij de werkplaats van ‘Heit’ Van der Hoop, toen er een soldaat van de Binnenlandse Strijdkrachten (de BS) met zijn motor het erf opkwam (Foto rechts 2 BS-ers in mei 1945 ergens in Nederland):
“ Die BS-er kreeg van mijn pleegvader een jerrycan met benzine, vulde de tank van zijn motor en reed weer weg .
Na het middageten wilde ik weer terug naar school gaan, maar dat mocht niet van Heit. Ik moest in het raam gaan zitten en de straat op kijken. De hele familie ging om mij heen staan. Ik begreep er niets van. Plotseling kwam die BS-er op zijn motorfiets aanrijden met achterop een donker magere dame met donker haar. Mijn pleegmoeder vroeg: ‘Wie is dat dan? Ik zei in het Fries: ‘Ik weet het niet’. Toen zei ze: ‘Kijk maar eens goed’. En toen herkende ik haar en schreeuwde: ‘Dat is mijn moeder !!’ Iedereen was ontroerd”.
Terug naar Amsterdam
Uri vervolgt: “ Mijn moeder bleef nog 14 dagen bij ons in Holwerd, en daarna gingen we boven op een melkauto terug naar Amsterdam. Daar trokken we tijdelijk in bij een ex-buurvrouw, die nu op de Ouderzijds Achterburgwal woonde. Ik ging dagelijks naar de gaarkeuken aan de Rechtboomsloot om een portie extra voeding te halen voor mijn moeder, zodat ze kon aansterken. Alles was nog op de bon. Zo aten we reuzel in plaats van boter of margarine, want dat was er nog niet. Uiteindelijk gingen wij wonen op de Winterdijkstraat 32hs in de Rivierenbuurt in Amsterdam”.
Vader kwam niet meer terug
Uri: “Mijn vader kwam niet meer terug uit het kamp. Volgens de Rode Kruis-papieren zou hij op 20 maart 1943 omgekomen zijn in concentratiekamp Auschwitz.
Mijn moeder moest dus de kost verdienen. Ze kreeg een baan in het Joodse Weeshuis aan de Amstel. Ik ging naar de Joodse school 'Rosj Pina' op de Ostadestraat 103 in Amsterdam (foto rechts), waar ik de vierde klas afmaakte. De 5e en 6e klas volgde ik op de Dongeschool in de Dintelstraat. Daarna keerde ik terug naar de Van Ostadestraat, waar ik drie jaar Handelsschool volgde”
Naar Israël
Uri’s moeder kon echter -hoe ze het ook probeerde- niet meer aarden in Amsterdam. Ze had te veel herinneringen aan de Jodenvervolging in deze stad, waarvan zij, haar man en hun zoon het slachtoffer waren geworden. Het zou nooit meer zijn als vroeger. Ze wilde een nieuw leven beginnen. In Israël. Ze emigreerden in 1952. Uri woont er nog altijd:
“Maar als ik in Amsterdam ben, ga ik altijd even langs de mij zo bekende Rivierenbuurt in Amsterdam (foto rechts de Rooseveltlaan). Vroeger was daar de boekenwinkel van Blankevoort op de hoek van de Rooseveltlaan , Chocolaterie De Munk, het postkantoor in de Waalstraat, de Vana en melkboer Jonker. Op de hoek van de Rijnstraat en de Lekstraat kocht mijn moeder vis, die ingepakt werd in kranten. Ik bracht hun oude kranten steeds terug en kreeg dan voor elke kilo wat geld".
"Het aller bangst was ik voor de schillenboer, een lelijke man, die als hij bij ons aanbelde schreeuwde: “Schillen voor de koetjes”. Ik deed nooit open. Op de hoek van de Kinderdijkstraat en de Uiterwaardenstraat was onze groenteman en op de hoek van de Waalstraat en de Uiterwaardenstraat de broodbakker”.
Herinneringen
Uri vervolgt: “Ik heb natuurlijk veel treurige herinneringen aan de oorlogstijd, maar ook heel veel prettige. Er waren toen gelukkig ook goede Nederlanders, die hun eigen leven op het spel zetten door onderduikers in huis te halen en ze daarmee te redden”
“Ik ben de familie Van der Hoop in Friesland erg dankbaar. Stoere Friezen. De ouders leven niet meer, maar met de oudste zoon, die nu 83 is, heb ik nog steeds contact”.
Schaduwkant
Maar er blijkt ook een schaduwkant te zijn aan de onderduik bij de familie Van der Hoop. Uri wil dit, ondanks zijn dankbaarheid dat hij door hen de oorlog overleefde, toch vertellen. Het gaat over pleegvader ‘Heit’ Van der Hoop.
Uri: “Het was op de dag van de bevrijding in april 1945. Wij zaten allemaal aan tafel en ik kon eindelijk mijn onderduik-familie vertellen, wie ik werkelijk was en dat ik joods ben. Maar toen plaatste mijn pleegvader ineens een paar antisemitische opmerkingen. Eén daarvan was: ‘Je vader staat op het Waterlooplein en verkoopt alles voor een dubbeltje’. En hij begon een raar liedje te zingen: ‘1,2,3 de jood in de pot’”
Vooroorlogs straatliedje
Het gaat waarschijnlijk om een vooroorlogs straatliedje gaat, dat soms door kinderen bij het touwtje-springen werd gezongen. De tekst luidt:
Eén, twee, drie, de Jood in de pot.
Deksel erop en de deur op slot.
Kwam er een meisje en dat heette Saar,
Keek in de pot en de Jood was gaar.
Toen de Jood op tafel kwam
Zat er een gebraden korstjes an.
Met wat peper en wat zout
Oh, wat keek die Jood benauwd
Iet, wiet, waai weg.
Niet kwaad
Uri: “Ik heb me er nooit echt kwaad over kunnen maken. Maar toen mijn moeder voor ons vertrek naar Israël een mooi fotoboek over dit land aan mijn onderduikfamilie gaf, zei mijn pleegvader: ‘Als de joden geen geld kunnen maken in Israël, komen ze weer terug’.
Mijn moeder was hierdoor zo beledigd, dat we het contact met ze verbroken hebben”. (Foto rechts: Uri voor de oorlog als klein jongetje op de step met zijn moeder).
Toch mijn leven gered
“Maar in 1963 toen ik allang volwassen was, realiseerde ik mij ondanks alles toch ook, dat zij -met gevaar voor eigen leven- mijn leven hebben gered. Toen ben ik met ze gaan corresponderen. Ze hebben zich voor de opmerkingen geëxcuseerd. En ik heb ze elk jaar als symbool van vergeving een kistje met Israëlische sinaasappelen gestuurd. Als ik in Nederland was, bezocht ik mijn onderduik-ouders. En als ze over was uit Israël is zelfs mijn moeder nog een paar keer bij ze langs geweest in Holwerd.
In 1976 heb ik in Yad Vashem voor het gezin Van der Hoop een boom geplant”, aldus Uri Speelman.
Levensverhaal
Uri Speelman heeft zijn hele levensverhaal- van toen tot nu- op schrift gesteld. Het is als bijlage (in het Nederlands) toegevoegd aan zijn oorlogsverhaal, zoals hierboven gepubliceerd op de website van de Stichting Oorlogsverhalen. Door op de oranje button (rechts) te klikken kunnen belangstellenden het lezen.