Piet Arkenbout
Ik sta met mijn opa Piet (85) van moederskant aan het begin van de Haarlemmerdijk, de buurt waar hij is geboren en de Tweede Wereldoorlog door de ogen van een 10-jarig jongetje heeft gezien. Nu kan hij zijn herinneringen over de oorlog gelukkig nog zelf vertellen, maar later zullen wij het met de verhalen moeten doen. Hoe belangrijk is het om je levensverhaal door te geven?
Het is donderdagochtend half elf. De zon zit nog verstopt achter de wolken waaruit licht gespetter valt. De Amsterdamse winkelstraat Haarlemmerdijk. Nu een hippe buurt aan de rand van de Jordaan, maar vroeger, in opa’s tijd, werd je erop neergekeken als je vertelde hier te wonen.
Opa Piet is een oude grijze man, gekleed in een lange beige manteljas met daaronder een wit overhemd en een gebloemde stropdas. Zijn intrigerende uitstraling doen voorbijgangers omdraaien. Hij brengt zijn handen bij elkaar achter op zijn rug en samen lopen we de straat in. Stapvoets lopen we langs verschillende boetiekjes waarvan producten als speelgoed, kleding, boeken en noem maar op worden aangeboden.
Als we voor een schoenmaker staan houdt hij zijn pas in. Hij maakt zijn handen achter zijn rug los en begint te vertellen. ‘’Hier heb ik in de tijd van Tweede Wereldoorlog gewoond, samen met mijn ouders en mijn zusje.’’ Hij wijst met zijn vinger naar de etage boven de schoenmaker. ‘’Daar sliep ik. De nachten waren verschrikkelijk. Iedere avond kwamen er vliegtuigen overvliegen op weg naar Duitsland".
Luchtdoelartillerie
"Bij ons op de Westerdoksdijk lag een regiment luchtdoelartillerie om de vliegtuigen uit de lucht te schieten. Ik lag altijd in bed te rillen van de angst.’’ Hij vervolgt zijn weg naar de deur van de winkel en stapt de drempel over: ‘’Vroeger was er bij ons thuis een grote kast onder de trap die voor mijn zusje en mij verboden gebied was. Wij mochten daar beslist niet in. Op een zekere dag was ik in overtreding en deed ik toch de kastdeur open. Tot mijn grote verbazing zag ik twee mannen zitten die in een vreemde taal tegen mij begonnen te spreken. Ik schrok me rot, rende naar mijn vader, en schreeuwde: ‘’Er zitten twee boemannen in de kast!’’ Mijn vader stelde mij gelijk gerust en zei: ‘’Piet, Nederland heeft elf provincies en in iedere provincie spreken zij een ander dialect die jij niet kunt verstaan. Dit zijn Friezen die op doorreis zijn.’’ Ik was gerustgesteld en schonk verder weinig aandacht aan het hele gebeuren.’’ Opa haalt zijn wenkbrauwen op en stopt zijn handen weer achter zijn rug. We lopen de winkel uit en vervolgen onze weg door de Haarlemmerdijk. ‘’Het waren geen Friezen, maar buitenlandse piloten die op doorreis waren naar hun vaderland.’’
Doden begraven in kartonnen dozen
Een paar winkels verderop staat een wit pand met aan de bovenkant een grote gevel. Op de begane grond is een vegetarische winkel gevestigd waar twee jonge meiden met een groen schort achter de toonbank staan en bestellingen opnemen van klanten: ‘’Nu is het een moderne hotspot, maar vroeger woonde hier mijn opa en oma.’’ Weer wijst hij naar boven, maar nu nog een etage hoger. Net onder de grote gevel. ‘’Eind 1944 overleed mijn opa. In mijn tijd werden de doden begraven in kartonnen dozen. Dit wilde mijn vader beslist niet, omdat hij vond dat wij op een waardige manier afscheid moesten nemen. Hij besloot daarom om zelf een kist te maken. Ondanks alle problemen met hout in de hongerwinter wist hij hier toch aan te komen. Mijn opa lag opgebaard op drie stoelen in de huiskamer. Wij hadden een kist gemaakt, bekleed met lappen en een oude kanten jurk van mijn moeder. Wij tilden hem er samen in. Mijn vader aan zijn schouders en ik aan zijn enkels.’’
Opa haalt zijn handen uit zijn zakken en kijkt ernaar. Met een ingetogen stem en zijn ogen nog steeds gericht op zijn handen vertelt hij verder: ‘’Als ik hieraan terugdenk voel ik de kou van zijn enkels aan mijn handpalmen.’’
‘’In het middelste huis, met de gevel, woonde mijn opa en oma. Het was toen een grote klus om samen met mijn vader de kist van de bovenste etage naar beneden te tillen.’’
Rietje van drieënhalf
We lopen opa Piets’ oude buurt uit, maar voordat we willen afslaan naar de Prinsengracht, stopt hij zijn route. Hij staat even stil en kijkt naar boven. ‘’Ik weet nog goed dat ik precies op deze plek stond. Ik zag onze huisarts op het plein staan en vroeg mij af wat hij daar deed. Ik liep naar hem toe en hij vertelde dat mijn zieke zusje, Rietje van drieënhalf jaar oud, was overleden aan angina.’’ Hij haalt diep adem vervolgt door een lange zucht. ‘’Mijn zusje lag opgebaard in de voorkamer. Ik wilde niet dat zij daar alleen lag en sloop die nacht naar haar toe zodat ik bij haar kon zijn. Ik legde mijn hand tegen haar koude wang en viel zo in slaap.’’
Opa’s ogen worden vochtig en hij knijpt ze stevig op elkaar. Als hij ze opent rolt er voorzichtig een traan vanuit het puntje van zijn ooghoek over zijn wang. Het is elf uur en de grijzen wolken maken inmiddels plek voor de zon. Alsof het zo heeft moeten zijn.
Kranten onder mijn kousen
We lopen verder en hij vertelt: ‘’ Tijdens de oorlog was er nog nauwelijks school en daarom vroeg mijn vader mij om boodschappen te doen voor mijn vele ooms en tantes. Ik was gekleed in een korte broek, trui, sportkousen en een windjack. Ter bescherming tegen de kou deed mijn vader kranten onder mijn sportkousen. Als ik op bezoek kwam bij een van mijn ooms of tantes haalde ze de kranten van mijn benen en mocht ik gaan spelen in de werkplaats. Als ik door moest naar een andere oom of tante werden er stee vast nieuwe kranten om mijn benen gedaan. Ik moest altijd lopen via een vastgestelde route. Zo moest ik heel vaak bij tante Miep zijn in de autowerkplaats.’’
De familie Frank
We lopen de brug op bij de Prinsengracht en hij wijst naar een groot stuk aanbouw van het Anne Frank huis. ‘’Daar zat vroeger de werkplaats van tante Miep. Op een ochtend moest ik naar haar toe.’’ Voor het Anne Frankhuis staat het zwart van de toeristen. ‘’De hele gracht was die ochtend afgezet door de Duitse weermacht. Er werd een hele familie weggehaald. Ik liep door naar een andere oom en vertelde hem wat ik had gezien. Hij was al op de hoogte. De familie die ik had gezien, bleek de familie Frank te zijn. Na de oorlog werd bekend dat mijn tante Miep betrokken was bij een van de grootste verzetsbewegingen van Amsterdam. Voor het Anne Frankhuis staat het nu zwart van de toeristen ( zie foto), maar op die ene ochtend toen de familie Frank werd verraden, was de hele Prinsengracht afgezet door de Duitse weermacht.’’
De bevrijding, 75 jaar geleden
Op 12 september 1944, vijfenzeventig jaar geleden, begon in Nederland de bevrijding met de opmars van de Amerikanen in Limburg. Stukje bij beetje werden de Duitse troepen verslagen door de geallieerden.
We lopen richting Prinseneiland, op weg naar de openbare basisschool Plancius waar mijn opa Piet menig voetstap heeft liggen. Een hoog zwart gebouw met aan de voorkant glas-in-lood ramen. Hij gaat voor de imposante deur staan en vervolgt zijn verhaal: ‘’De bevrijding was begonnen en we mochten in de klas voor de ramen kijken. Wij zagen op de daken van de huizen allemaal mensen zwaaien met witte lakens. Pakketten aan parachutes daalde neer en de herinnering aan het Zweeds wit brood dat ik dankzij de dropping te eten kreeg, heerlijk!"
Mijn oude klas
"Dit alles staat zo in mijn geheugen gegrift dat ik na veertig jaar bij een kunstroute een kijkje ging nemen in mijn oude klas. Ik stond voor het raam, precies op dezelfde plek en keek naar buiten. Ik hoorde het geronk, zag de vliegtuigen overvliegen en de mensen enthousiast zwaaien met de lakens. Na vijfenzeventig jaar weer terug bij mijn oude basisschool. Het ziet er nog precies hetzelfde uit als vroeger.’’
Capitulatie
Op 4 mei 1945 wordt de capitulatie van de Duitse bezetter getekend: de oorlog in Nederland is ten einde. Het zou echter nog vier dagen duren voordat de geallieerden Amsterdam binnen zouden trekken. Maar op 5 mei besloten duizenden Amsterdammers er op uit te trekken om de bevrijders te verwelkomen. ‘’Thuis kwam mijn vader tevoorschijn met een gigantische Nederlandse vlag. Ik had hem geholpen om deze over de Haarlemmerdijk te spannen". Dezelfde dag hadden mijn vader en ik een gesprek en hij vertelde mij hoe trots hij op mij was. Ik had hem goed geholpen in deze moeilijke periode. Ook bleek dat de kranten in mijn sportkousen illegale berichten waren. Met andere woorden, ik was koerier geweest.’’
Epiloog
De hoofdpersoon van dit verhaal is mijn opa, die graag over vroeger vertelt. Straks valt er alleen nog maar te lezen over onze geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De generatie die de oorlog bewust heeft meegemaakt sterft uit, en daarmee ook de verhalen. Ten minste als ze niet verteld en vastgelegd zijn. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk oorlogsverhalen op te tekenen. Nu kan het nog. Ik ben dankbaar dat mijn opa mij zijn verhaal over de oorlog wilde vertellen.
Bibi Dutrieux
student journalistiek aan de Hogeschool Utrecht